11 januari 2025 St. Joriskerk, aanvang 20:00 uur
Amersfoorts Jeugd Orkest o.l.v. Rolf Buijs
Met dank aan onze sponsoren:
Bedřich Smetana (1824-1884) – uit Má vlast: Vltava – De Moldau (1874)
Bron ontspringt in beekje – rivierthema – jacht in het bos – boerenbruiloft- maneschijn en waternimfen – St. Johann’s stroomversnelling – Moldau bereikt Praag.
Robert Schumann (1810 – 1856) – Pianoconcert 0p 54 (1846)
Solist: Ido Andeweg
(met gratis bubbels & bollen)
Op het grote Naber-orgel van de Joriskerk:
Franz Liszt (1811-1886) – Preludium und Fuge über den Namen B-A-C-H, S 260 (1855)
Solist: Rien Donkersloot
Johannes Brahms (1833 – 1897) – Symfonie No.3 in F-groot, Op. 90 (1883)
Ido Andeweg (17 jaar) begon met muziek maken bij PI-muziek in Utrecht toen hij 5 jaar was. In 2021 werd hij toegelaten tot de Jong Talent opleiding van de Sweelinck Academie in Amsterdam, waar hij les kreeg van Frank van der Laar en Borys Fedorov. Hij heeft meegedaan aan diverse concoursen zoals het Prinses Christina Concours, het Florence Concours en het Steinway Concours, waar hij meermaals in de prijzen viel. In 2023 won hij samen met Job Honée het Marianne Concours voor kamermuziek, waardoor hij mocht optreden op het Eugen Suchoń festival in Slowakije. Daarnaast houdt Ido ook van componeren. Zijn compositie voor strijkkwartet is uitgevoerd in het muziekgebouw in Amsterdam tijdens het Fifty for the Future festival. Nu studeert hij aan de vooropleiding van het Amsterdams Conservatorium bij Frank Peters.
Rien Donkersloot studeerde orgel en kerkmuziek aan het Rotterdams Conservatorium bij Bas de Vroome en Ben van Oosten en studeerde summa cum laude af. Daarnaast studeerde hij aan de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort bij Frans Haagen. Deze studie rondde hij in 2011 cum laude af.
Hij won diverse prijzen op beiaard- en orgel (improvisatie)concoursen in binnen- en buitenland.
Rien is organist van de St.-Joriskerk in Amersfoort en de Laurentiuskerk te Mijnsheerenland. Als beiaardier is hij actief als stadsbeiaardier van Brielle, Haarlem, Goes en Ridderkerk. Verder heeft hij een uitgebreide concertpraktijk op orgel en beiaard met speciale interesse en aandacht voor improvisatie. Voor meer info zie: www.riendonkersloot.nl
Smetana’s Vltava , bij ons beter bekend als De Moldau, is een typisch voorbeeld van het genre symfonische gedichten: een compositie die een verhaal of beeld beschrijft. Goede (penne)vriend van Smetana, Franz Liszt, is de grondlegger van dit in die tijd zeer populaire genre en schreef er zelf velen.
In 1874 begon Smetana aan Má vlast dat ‘Mijn vaderland’ in het Tsjechisch betekent. Hij zou er maar liefst vijf jaar voor nodig hebben om het te voltooien, maar toen stond er ook wat, een groots werk bestaande uit maar liefst zes symfonische gedichten, die alle een ánder aspect van Bohemen belichten. Vltava is het tweede uit deze serie. Smetana schreef er zelf het volgende over:
“De compositie beschrijft de loop van de Vltava, beginnend bij de twee kleine bronnen, waarna de samenkomst volgt. De Vltava stroomt door bossen en langs weides, door het landschap waar boeren een bruiloft vieren, de dans van de waternimfen in het maanlicht: op nabij gelegen rotsen prijken kastelen, paleizen en ruïnes. De Vltava stroomt de St. Jans stroomversnellingen in, waarna hij verbreedt en naar Praag stroomt langs kasteel Vyšehrad. Dan verdwijnt hij magisch in de verte, eindigend in de Elbe.”
De loop van de rivier is goed te horen in de muziek. Het stuk opent met de tokkelende harp, tokkelende strijkers en twee dwarsfluiten, die goed georkestreerd, door afwisselend te spelen, een ononderbroken stroom aan noten kunnen produceren, en daarmee perfect het ontspringen van de twee bronnen verklanken. Om te laten horen dat deze stroompjes breder en groter worden, voegt Smetana steeds nieuwe instrumenten toe, om te beginnen de twee klarinetten en daarna de strijkersgroepen. De altviolen als eerste met een maten-lang durende noot, waarna zij zich ook aan de zestiende noten overgeven. Dan klinkt het hoofdthema voor het eerst in de 1ste violen en enkele houtblazers. Het is in mineur, maar het klinkt in de 6/8 maatsoort vriendelijk, wals-achtig en herderlijk; het roept daarmee een heerlijk vertrouwd gevoel op. Dit thema neemt je bij de hand omhoog én weer terug:
Het innig tevreden gevoel bij dit hoofdthema wordt echter ruw verbroken door een jachttafereel in het bos naast de rivier. Opééns horen we de jachthoorns schallen: dit is de eerste keer dat Smetana de koperblazers inzet. Hij gebruikt niet alleen hoorns, maar ook trompetten, trombones en pauken om het jachtgezelschap uit te beelden. (Denk maar aan de jachtscène in Peter en de Wolf, met dezelfde instrumenten.) De hoorns geeft hij gepuncteerde ritmes, die doen denken aan jachtsignalen:
Daaronder (letterlijk(!) in dit stukje partituur) zie je de strijkers de watermotieven spelen, want de rivier is nog altijd nabij.
Dan sterven de koperblazers langzaam weg en ook de riviermotieven raken op de achtergrond. Smetana laat zo horen dat we ons voor de volgende scene even verwijderen van de rivier, richting een boerenbruiloft. Voor die bruiloft gebruikt hij de Polka: recht toe, recht aan, even geen ronde drie-delige maatsoort, maar een hoekige twee-kwarts-maat. Hiermee brengt Smetana de boerenbruiloft tot leven, klompen aan en inhaken maar:
Ook déze scene komt met een uitgeschreven fade-out aan zijn einde, met in de slipstream voor de klarinetten nog een hoofdrol weggelegd met een jodel-achtig Tiroler motiefje.
Dan lijkt de muziek helemaal tot stilstand te zijn gekomen en bouwt zich een akkoord op bij de dubbelrietinstrumenten, een opeenstapeling van vier noten: eerst de éne fagot, dan de andere, dan de ene hobo, dan de andere, daarmee maakt Smetana een muzikale boog waardoorheen we een tafereel van dansende Waternimfen zien. De fluiten weven wederom, net als bij het begin, een rustige beweging van aaneengeregen zestienden, alleen nu in een statische vierkwartsmaat (ipv de dansende zes achtste maatsoort van het begin). De strijkers zetten een ijl, hoog en zacht koraal in, afgewisseld door zwierige passages in de harppartij, waarin we de riviernimfen herkennen:
Het mooiste komt dan nog, wanneer Smetana het koper inzet, maar nu op hun allerzachtst en in hun allermooiste register. Ze spelen een heel rustig lied met gepuncteerde ritmes, dwars door de etherische sfeer heen, wat deze feeërieke scene magisch maakt. Een absoluut fijn staaltje van instrumentatiekunst.
Het einde wordt ingezet wanneer de scene kantelt en dreigend wordt door vier zich herhalende crescendo’s. Daarmee zet Smetana ons weer met beide voeten aan de modderige oevers van de Moldau, waarna het hoofdthema weer terugkeert.
Net als bij de jachtscene, wordt het hoofdthema plots onderbroken door dissonante akkoorden en met veel geweld van de koperblazers (nu wél): de Moldau raakt in een stroomversnelling, de st. Johann stroomversnelling vlak voor Praag. Smetana illustreert dit watergeweld door de hele partituur vol te laten lopen, alle instrument spelen nu mee, waardoor er een kolkende textuur ontstaat. Ook laat hij veel instrumenten aan de randen van hun register spelen; het beste hoor je dat als hij het kleinste én hoogste orkestinstrument inzet: de piccolo. Het slagwerk pakt nu ook flink uit: pauken en bekkens illustreren het opspattende water. Even abrupt als de stroomversnelling begon, komt die pál na zijn kolkende hoogtepunt (vooral ook in decibellen!) echter ook weer abrupt tot stilstand doordat hij, na eerst een trippel forte (fff), een súbito pianissisimo (ppp) voorschrijft. Het hoofdthema, maar nu in majeur(!) keert terug. Je voelt aan alles dat het einde in zicht is, maar daar doet Smetana nog wel een aantal pagina’s over.
Door slagwerk, lange noten, koperblazers en arpeggio’s toe te voegen, wordt het thema nóg statiger en laat Smetana horen dat we de oude stad naderen en komt het kasteel Vyšehrad in zijn volle glorie tot klinken. Smetana weet hier even niet meer van ophouden en lijkt héél Praag wel te willen uitbeelden, maar nadat de rivier de stad eenmaal door is, verdwijnt Praag uit zicht en verstommen de laatste klanken in de strijkers tot niks, de muzikale term daarvoor is ‘smorszando’ (It.uitsterven).
Maar hier komt een persoonlijk drama van Smetana om de hoek kijken, want hij schrijft in de kantlijn aan het slot van de Moldau: ‘Afgerond op 8 december 1874 na 19 dagen. (zijnde volledig doof)’
Het is hinein geïnterpreteer van mij, maar daardoor kan ik de laatste maten van de Moldau waarin de muziek als het ware uitsterft, niet meer los zien van de volledige doofheid die zich van deze componist op dat moment meester had gemaakt. Na een voorgeschreven lange stilte die in dit geval zeer veelzeggend is (de muzikale term daarvoor is ‘fermate’) volgen nog twee harde, fortissimo (ff) slotakkoorden, die hij zelf niet meer heeft gehoord. Smetana sluit daarmee vertwijfeld de wereld van de horende mens af.
Robert Schumann (1810-1856) was de zoon van een boekhandelaar en uitgever in het Duitse plaatsje Zwickau. Als jongeman raakte hij daardoor bezeten van literatuur, maar óók van muziek. Op twaalfjarige leeftijd schreef hij zijn eerste composities. En op het gebied van de literatuur schreef hij al jong gedichten, toespraken en artikelen. Hij had immers in de boekhandel van zijn vader toegang tot de nieuwste werken van de bekende schrijvers en dichters van zijn tijd. Toen hij vijftien was verloor hij zijn zuster Emilie aan zelfmoord en tien maanden later overleed ook zijn vader. De toon was gezet..
Tegen zijn zin in moest Robert toen, naar de wens van zijn moeder, rechten gaan studeren, en wel in Leipzig. Maar het gelukkige toeval wilde dat hij in Leipzig tegelijkertijd pianoles nam bij de daar woonachtige beroemde pedagoog Friederich Wieck. En naar algemeen gebruik ging hij, evenals de andere pianostudenten, bij Wieck inwonen en maakte daar voor het eerst kennis met Wieck’s, toen nog negen jarige, dochter Clara, die hij vele jaren later zou huwen!
Een vingerverrekking echter verhinderde hem uiteindelijk een loopbaan als pianovirtuoos of concertpianist te beginnen. Hij ontwierp namelijk een apparaat om zijn vingers te versterken voor het pianospelen. Helaas zorgde dit apparaat er juist voor dat hij zijn rechterhand ernstig blesseerde.
Zijn ándere grote liefde, zijn literaire belangstelling, kwam tot uitdrukking in publicaties tegen ‘filistreuse’ (bekrompen) verval-verschijnselen op het gebied van de muziek. Samen met Clara Wieck (!) en een paar andere kunstenaars richtte hij in 1834 het Neue Zeitschrift für Musik op, waarvan hij een jaar later al de volledige leiding op zich nam. Het werd een gezaghebbend tijdschrift op muzikaal gebied in Duitsland. In dit blad schreef hij zijn artikelen onder verschillende pseudoniemen: ‘Eusebius’ was bezonnen en fijngevoelig, ‘Florestan’ sterk, inspirerend en enthousiast, ‘Meister Raro’ evenwichtig en verzoenend.
Na een korte verloving met Ernestine von Fricken voelde Schumann zich uiteindelijk zó sterk tot Clara Wieck aangetrokken dat zijn liefde voor haar zelfs tot jarenlange conflicten leidde met haar vader (en zijn vroegere pianoleraar) Friedrich Wieck. Clara was zijn oogappel en veelbelovend pianiste, de kroon op zijn leraarschap! Het kwam tot een openlijke breuk: Wieck verbood Schumann Clara nog verder te ontmoeten en nam haar mee op concertreis..
Robert en Clara Schumann, 1847
Maar in Schumanns werken uit deze periode blijft Clara aanwezig. In 1837 verlooft het paar zich, tégen de wil van vader Wieck. Deze jarenlange onverkwikkelijke strijd met Wieck ging Schumann niet in de koude kleren zitten en leidde bij hem tot de eerste zenuwcrises en aanvallen van zwaarmoedigheid. Het geschil kwam zelfs voor de rechter, die uiteindelijk de toestemming forceerde voor het huwelijk. Eindelijk kon het paar op 12 september 1840, daags voor de 21e verjaardag van Clara, in de dorpskerk van Schönefeld trouwen.
In datzelfde jaar werd Schumann door de Universiteit van Jena tot eredoctor benoemd en maakte hij kennis met Franz Liszt (, waarvan na de pauze zijn bekendste orgelwerk zal klinken). De eerste huwelijksjaren waren achteraf de gelukkigste van Schumanns leven en dat betaalde zich uit: Behalve een honderdtal(!) liederen, schreef Schumann in het jaar van hun huwelijk een Fantasie voor piano en orkest. Dit werk werd echter nooit uitgevoerd. Een paar jaar later componeerde hij er twee delen bij en zie daar de geboorte van Schumann’s eerste Pianoconcert dat u vandaag gaat beluisteren! Het werd opgedragen aan de piano virtuoos Ferdinand Hiller, maar door Clara op 4 december 1845 in Dresden in première gebracht.
Dit befaamde Pianoconcert kwam tot stand vóór zijn grote geestelijke crises die tenslotte tot opname zou leiden, maar de critici van toen bespeurden toen al wel ‘snelle stemmingswisselingen’ in dit concert.
Wat niet meehielp was het feit dat Clara’s carrière als pianiste zich voorspoedig ontwikkelde en die van haar man overschaduwde. (Waar zagen we de toch nog meer in huwelijken tussen twee musici..?) Maar de inkomsten uit haar concerten en concertreizen waren echter onmisbaar voor het echtpaar Schumann en omdat Clara vaak werken van Robert speelde, droeg ze toch ook wel weer bij aan zijn reputatie als componist, óók in het buitenland. Maar goed voor de geestestoestand van Robert was deze verdeling niet. Zo werden op een concertreis in 1844 naar Rusland de Schumanns door de familie van tsaar Nicolaas I ontvangen. Het stoorde Robert dat Clara op deze tournees de hoofdrol speelde en hij niet meer leek te zijn dan haar meereizende echtgenoot. Ook deden ze Nederland aan en toen ze bij prins Frederik, de broer van koning Willem II, aan het hof kwamen, vroeg de prins hem tot overmaat van ramp, volgens een vaak navertelde anekdote, “of hij óók muzikaal was…”!
Vanaf 1850 kreeg hij ook nog eens last van gehoor hallucinaties (een vorm van Tinitus) die steeds meer gepaard gingen met hevige depressies.
Zo verwierf dit pianoconcert dankzij Clara grote bekendheid. Zij bleef het stuk, ook na de dood van haar man, regelmatig uitvoeren op diverse concertpodia in Europa. Voor het grote publiek zijn het vandaag de dag vooral de hartstochtelijke hoekdelen en het lyrische middendeel die dit pianoconcert zo bijzonder geliefd maken. De pers was destijds echter een andere mening toegedaan en vond het concert, zoals gezegd, met zijn snel wisselende stemmingen, en zijn typisch niet-virtuoze karakter, maar zeer matig. Na de première in 1845 schreef een vooraanstaand muziekcriticus: ‘Petje af voor Clara Schumanns inspanningen om deze merkwaardige ‘rapsodie’ van haar man voor muziek door te laten gaan’.
En de pianovirtuoos en componist (en vriend?) Franz Liszt gaf te kennen: ‘Dit is een pianoconcert zonder piano…’. Clara speelde het echter haar leven lang, zij raakte met het pianoconcert vergroeid, het was háár concert! Clara Schumann overleed op 78-jarige leeftijd en werd in het zelfde graf als haar man begraven.
1. Allegro affettuoso
Het stuk opent met een fel akkoord, gespeeld door het hele orkest, dat wordt beantwoord met een gepuncteerd dalend ritme van de piano. Dit alles was slechts om de aandacht van het publiek te trekken en tot luisteren te manen, want daarná klinkt pas het hoofdthema, niet door de solist, maar door de houtblazers, waarna de pianosolist natuurlijk niet kan achterblijven. Schumann varieert veelvuldig dit thema. Eerst in mineur, later in majeur, en fragmenten ervan duiken veelvuldig op wanneer het stuk zich verder ontwikkelt, ook halverwege dit deel in vertraagde vorm. Speciale aandacht voor de klarinet die op verschillende momenten gebruikt wordt om de piano-partij kracht bij te zetten. Richting einde van dit deel hoort u de enige, maar dan ook wel lange, cadens voor de pianosolist. Vanaf het moment dat het orkest weer mag meespelen, klinkt een ritmisch dansant coda die dit eerste deel overtuigend afsluit.
2. Intermezzo
Dit deel draagt de aanduiding Andantino grazioso. De pianist en strijkers spelen een vraag – en antwoordspel met een kort delicaat stijgend motiefje van vier noten, dat het hele deel steeds terugkeert. Daarna introduceren eerst de celli, en later álle strijkers, het zangrijke hoofdthema, waarin je duidelijk de liedcomponist hoort doorklinken. Liszt zal bij de première van dit pianoconcert met name deze passage voor ogen hebben gehad toen hij het concert bestempelde als een ‘pianoconcert zonder piano’, want de solist speelt dit schitterende thema zelf nooit, maar begeleidt en omspeelt het (slechts). Wij vinden het nu vooral subliem georkestreerd. Het deel sluit af met een korte terugblik op het eerste deel en een vooruitblik op het laatste deel, dat zonder onderbreking volgt (in muzikale termen met ‘atacca’ aangeduid).
3. Allegro vivace
Het deel opent feestelijk met drie stijgende slierten 16de noten in de strijkers, waarop de piano (nu wél) als éérste het hoofdthema speelt. Schumann toont grote variëteit en kleur in dit feestelijke deel. Het thema is markant en de strijkers nobel. Opmerkelijk is dat het deel in 3/4 maatsoort staat, maar doordat Schumann de muziek zó manipuleert dat de luisteraar niet gemakkelijk meer kan waarnemen waar de puls nu zit of wat de maatsoort nu precies is. Schumann is duidelijk op dreef en verliest zich qua vorm in steeds verder uitwaaierende compositorische ingevingen, zoals een fugaatje, alleen de kop van het thema, maar met als belangrijkste resultaat, veel speelplezier!
Het concert sluit af met een virtuoze coda.
Franz Liszt (1811-1886) Preludium und Fuge über den Namen B-A-C-H, S 260 (1855)
Sinds Bach zélf het thema introduceerde op basis van de vier letters van zijn naam in de Kunst der Fuge, hebben vele componisten hun bewondering voor Bach geuit door dat na te apen.
De vaste organist van de St. Joriskerk Rien Donkersloot speelt een voorbeeld daarvan: de proeve van bekwaamheid op de naam BACH van Franz Liszt en is daarmee zonder enige twijfel het belangrijkste werk in dit genre – het vertegenwoordigt een belangrijke mijlpaal in het hele orgelrepertoire.
Het werd gecomponeerd in 1855 en voor het eerst uitgevoerd in de kathedraal van Merseburg door Alexander Winterberger, aan wie het werk ook was opgedragen. Liszt presenteerde er in 1871 ook een tweede versie van én een pianoversie.
Laat u meevoeren door de unieke combinatie van drie artiesten: 1. de componist, 2. de organist én 3. de bouwer van dit imposante drieklaviers orgel, dat een heel orkest in zich herbergt. Deze, eveneens in de 19de eeuw levende, orgelbouwer Carl Naber bouwde het in 1845, slechts 10 jaar verwijderd van Liszt’s compositie!
Een van de grootste componisten uit de muziekgeschiedenis, Johannes Brahms werd in 1833 geboren in een achterbuurt van Hamburg. Zijn vader was cafe-muzikant en zijn moeder kleermaakster. Als jochie van 13 speelde hij piano in louche uitgaansgelegenheden. Toen hij 15 was begon hij volksliedjes te verzamelen en in het zelfde jaar ontstonden al zijn eerste composities. Toen Brahms 20 was, ontmoette hij het echtpaar Clara en Robert Schumann. Zij zouden belangrijk worden voor het vervolg van zijn carrière.
De vraag ‘Aimez vous Brahms?’ (houd u van Brahms?) kan grote verdeeldheid in je gezelschap zaaien. Het is als met het kruid koriander; je bent er liefhebber van óf je vindt het naar zeep smaken, lovers or haters. Over smaak valt niet te twisten, dus ik laat het maar zo, maar ik kan het wél verklaren.
De oorzaak ligt in het feit dat de muziek vab Brahms abstract is. In tegenstelling tot de programmatische muziek, zoals bijvoorbeeld het zojuist gespeelde werk van Smetana.
In een visuele vergelijking vergelijk ik de muziek van de Moldau graag met een schilderij met een typisch Hollands landschap. Daarbij is een koe een koe, een rivier een rivier, een boer is aan het ploegen in de zwarte aarde en de hemel is gevuld met echte wolken etcetera.
De muziek van Brahms daarentegen is te vergelijken met een schilderij van een kubist of van een figuratieve schilder of een abstract hoofd in Picasso-stijl. Het is dan veel meer zoeken voor de kijker naar ‘herkenbaarheid’. En dat is het precies ook met de muziek van Brahms.
Maar uitgerekend voor de openingsmaten van de nu gespeelde Symfonie no. 3 maakt Brahms een uitzondering! Hij verbindt voor één keer aan de drie openingsakkoorden een buitenmuzikale betekenis: ‘Frei, aber froh!’ (F-Ab-F).
Deze drie woorden zijn Brahms levensmotto en waren een variatie op het meer melancholieke ‘Frei, aber einsam’ waarmee zijn goede vriend en violist Joseph Joachim door het leven ging na zijn echtscheiding. Brahms, die zelf overigens nooit zou trouwen, zag de zaken veel positiever in en dat past uitstekend bij een nieuwjaarsconcert!
Hij had daar ook alle reden voor, want hij was bij leven al een gevierd componist. Zes jaar eerder had hij (eindelijk…) zijn Eerste symfonie durven publiceren, want de erfenis van Beethoven drukte hem lange tijd té zwaar op de schouders; en de Tweede volgde snel daarna. De reputatie die hij toen al had opgebouwd als de 3de van ‘de drie B’s, na Bach en Beethoven, snelde hem vooruit, en wel door heel Europa.
Ondanks die roem was Brahms een teruggetrokken man, met wie het moeilijk vrienden maken was. Maar de vrienden díe hij had, zoals Robert én Clara Schumann, konden rekenen op eindeloze gulheid, warmte en trouw. Hij zocht vaak de natuur op, bezocht elke dag hetzelfde Weense café en leefde, ondanks de grote opbrengsten van zijn muziek, bijzonder sober. Een groot deel van zijn geld gaf hij, vaak stilzwijgend, weg. Erebaantjes die hem aangeboden werden, sloeg hij zonder uitzondering af—hij wilde zijn tijd liever besteden aan zijn geliefde boswandelingen, en natuurlijk aan het componeren. Het is deze vrijheid, waarin hij de vandaag gespeelde Derde symfonie schreef, in de zomer van 1883, reizend langs de Moldau van Duitsland: de Rijn. Vrij, maar gelukkig!
Wat tegenwoordig moeilijk is voor te stellen, is dat deze symfonie ten tijde van de première, door critici werd beschouwd als ontoegankelijke nieuwlichterij.
En daar heb je het Koriander-effect weer. Deze mening was vooral de Wagner-aanhangers toegedaan, die fel optraden tegen de classicistische, abstracte muziek van Brahms.
Maar inderdaad, het stuk was ook vernieuwend. Alle vier de delen eindigen bijvoorbeeld rustig en zacht, in tegenstelling tot de doorgaans luidruchtige opgeklopte slotpassages en idem slotakkoorden, waar men aan gewend was. Een ander kenmerk van Brahms’ volwassen stijl komt in deze symfonie ook uitgebreid naar voren: ritmische verschuivingen, dus óver de maatstrepen heen, waardoor het soms lijkt alsof iedereen (, behalve de dirigent 😉) gelijk heeft, waardoor de muziek een niet-te-volgen, bijna psychedelisch uitwerking op de luisteraar kan hebben. En tenslotte is ook de harmonische taal, die de componist hanteert, er één om even aan te wennen; veelvuldige, wilde modulaties en een ambiguïteit tussen majeur en mineur zijn vanaf de eerste maat door de hele symfonie te horen.
Zoals hierboven vermeld, begint het eerste deel met de noten F-Ab-F (Froh, aber frei!), het persoonlijke motto van Brahms, en deze intervallen komen gedurende het hele deel in allerlei gedaanten terug. De korte, maar zeer gepassioneerde melodie die hier direct op volgt, is een citaat uit de Derde symfonie (de Rheinische!) van zijn toen al overleden vriend Robert Schumann. Brahms eert hiermee zijn goede vriend en mentor en het is om meerdere redenen dat hij tijdens het componeerproces er voor heeft gekozen om de Rijn af te zakken, want Schumann had zich daarin proberen te verdrinken. Zijn gehoorhallucinaties, die gepaard gingen met depressies en angstvisioenen deden hem destijds tijdens het plaatselijke carnavalsfeest in een vlaag van innerlijke verscheurdheid de Rijn inspringen. Hij werd gered door een brugopzichter die het zag gebeuren. Hij werd vanaf toen ontoerekeningsvatbaar verklaard en woonde tot aan zijn dood in 1856 totaal geïsoleerd in een inrichting voor geesteszieken in Bonn.
Het is wederom hinein geïnterpreteer, maar ik hoor in het gepassioneerde hoofdthema van het eerste deel, óók de lijdensweg van Schumann doorklinken.
Na de expositie wordt het tweede zwierige thema geïntroduceerd door de lievelingscombinatie van Brahms: de donkerbruine kleur van celli en altviolen, waarna de eerste violen het nog een keer dunnetjes overdoen. Voor de reprise van het hoofdthema lijkt het alsof er even een wolk voor de zon schuift en het donker en zelfs een beetje kil wordt; opvallend is hier de inzet van de contrafagot, waardoor de muziek nóg dieper donkerderbruin kleurt.
In de reprise hoor je eerdere passages terugkeren en eindigt dit deel, na nog één laatste opleving in telkens drie stijgende noten (gelijk het motief F,Ab,F) uiteindelijk in liefdevolle berusting, Schumann indachtig..
In het tweede deel hoor ik de innig tevreden Brahms door de natuur wandelen. De hoofdrol is weggelegd voor misschien wel zijn meest favoriete orkestklank: die van de houtblazers (boskleur) en in het bijzonder die van de klarinet. Het tempo (andante) is wandel-baar en ook afgeleid van het Italiaanse andare= gaand. Hij kijkt links en hij kijkt rechts en geniet van alle geluiden en geuren om hem heen. Het deel is één grote ode aan de natuur waarin de kleuren om hem heen veranderen, soms lichter wordend, dan weer donkerder en soms even met felle accenten. Het vraag- en antwoordspel tussen het hout en het strijkorkest van korte frases in het begin, gaat moeiteloos over in langere frases waarmee de ene kleur gemakkelijk overgaat in de andere. Orkestgroepen reageren op elkaar en spelen elkaar thema’s toe.
Opmerkelijk houdt Brahms op drie plekken even de pas in en lijkt even om zich heen te willen kijken. Het orkest speelt dan voor ongeveer een halve minuut elkaar een ultrakort motiefje van twee noten toe, waarna Brahms zijn wandeling weer vervolgt. Ondersteund door voornamelijk consonante harmonieën, zingt dit deel van begin tot eind.
Het derde deel is een typisch Brahmsiaans intermezzo: geen wild, komisch of onvoorspelbaar scherzo, zoals we van Beethoven kennen, maar een rustige en bloedmooie romantische melodie, als eerste ingezet door de celli. Na een contrasterend ritmisch tussenstuk, waarbij de muziek als het ware in een rustige Middeleeuwse dans danst, is het de hoorn, die zich weer in de hoofdmelodie mag verliezen. Brahms kan er geen genoeg van krijgen en daar is iedereen blij mee. Maar uiteindelijk eindigt ook dit deel, wederom na nog één korte laatste opleving, verstild en statisch.
De finale valt meteen met het thema in huis, eerst gehaast in de strijkers, bijna als een gefluisterde boodschap, dan rustiger herhaald in het hout en meteen daar achteraan een nieuw gegeven: een statig koraal, nu nog zacht, maar later in dit deel in triomfantelijk forte door alle blazers, terwijl de strijkers daaronder in kortere notenwaarden een contrapunt vormen. Dit zijn de twee elementen waar Brahms in het vierde deel verder mee speelt.
Kort na de expositie wordt nog een derde thema ten tonele gevoerd: een golvende bravoure melodie, eerst in de hoorns en celli en direct daarna nogmaals door het hout en eerste violen.
Wat volgt is een stormachtig slotdeel, waarin al het geëxposeerde materiaal wordt herbruikt, op elkaar reageert en door elkaar heen loopt.
In weerwil van deze triomfale hectiek besluit Brahms wederom om ook dit deel rustig te laten verglijden naar een voldaan einde, met dezelfde noten als waar hij de symfonie mee begon: Frei, aber froh!
Rolf Buijs
Het Amersfoorts Jeugd Orkest (AJO) brengt al bijna 65 jaar jonge getalenteerde musici in de leeftijd 14-24 jaar bij elkaar om in een groot symfonieorkest te spelen. Het AJO is een regionaal opererend orkest, de leden komen uit Amersfoort én omstreken en repeteren elke vrijdagavond in de St. Franciscus Xaveriuskerk.
In 2009, 2011 en 2015 won het AJO het Nationaal Concours voor Jeugdsymfonieorkesten en sleepte in 2013 met ‘cum laude’ een eerste prijs in de wacht op het Europees Muziekfestival voor de Jeugd in Neerpelt (B).
In 2017 vierde het AJO haar vijfenvijftigjarig bestaan met o.a. volkszanger Guus Meeuwis en bandoneonist Carel Kraaijenhof.
Uitwisselingen met buitenlandse jeugdorkesten vormen een vast onderdeel van AJO-tournees; voorbeelden daarvan zijn het Orquestas de Jóvenes uit Alicante (2017) en het ISO Symphony uit New York én the Grampian Youth Orchestra uit Aberdeen (2014). In 2018 mocht het AJO in het Amersfoortse Eemhuis voor het Koninklijk Paar optreden.
Ook maakt het AJO om de drie jaar een educatievoorstelling, zoals de Veiling van Moessorski op basis van de muziek van zijn Schilderijententoonstelling. Voor 2026 is de educatievoorstelling rond Sheherazade van Rimski-Korsakov in voorbereiding. Het AJO bespeelt daarmee ook de landelijke podia, zoals de grote zaal van Tivoli/Vreedenburg en de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw, daar klonk in 2018 Holst’s Planets en de Carmina Burana van Carl Orff, en in het Muziekgebouw aan het IJ, waar het AJO in 2019 de 1ste Symfonie van Mahler i.s.m. het Haagse Viotta Symfonieorkest uitvoerde.
Dirigent Rolf Buijs leidt het orkest sinds 2005.
Dirigent Rolf Buijs (‘s-Gravenhage, 1960) startte zijn muzikale loopbaan op jeugdige leeftijd als violist en maakt vanaf zijn tiende deel uit van orkesten. Na zijn studie biologie en geografie ging hij met een viool naar het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam en stapte hij in 1987 over naar orkestdirectie aan het Rotterdams Conservatorium bij Arie van Beek. Na zijn afstuderen in 1991 volgde Rolf masterclasses bij Tsung Yeh, Yorma Panula en Victor Feldbrill, Peter Ev, Sir Edwards Downes, Valery Gergiev en Ilja Mersin. In 1995 won Rolf Buijs de derde prijs van het Eerste Internationale Concours voor Jonge Dirigenten Lovro Matacic in Zagreb. Al tijdens zijn studietijd ontplooide hij veel directiewerkzaamheden. Sinds 2005 staat het Amersfoorts Jeugd Orkest onder zijn vaste leiding.
Verder is hij (alt)viooldocent in binnenschoolse trajecten bij de bovenbouw van het primair onderwijs bij MuziekLab in Haarlem en bij Cultuurkust in Harderwijk.
Naast zijn directiewerkzaamheden voltooide Rolf Buijs zijn opleiding tot Trainer/Coach bij Blankesteijn&Partners en geeft hij trainingen waarbij hij zijn ervaringen als dirigent inzet. Bent u nieuwsgierig wat een altviool voor u(w team) kan beteken, neem dan gerust een kijkje op www.rolfbuijs.nl
Vera Bosboom
Myra Fransen
Lena Garvelink
Dante van de Griendt
Milan van de Griendt (concertmeester)
Lieke van Hoek
Daniël Lagas
Anna de Man
Ellemijn Tanis
Jente Wouters
Sera Bargeman
Femke de Bruijn (aanvoerder)
Swaentje Calis
Quinten de Graaf
Sybren Horst
Berlinn Kok
Maria de Man
Luna Mulder
Hugo Nollet
Sabine Posthuma
Jasmijn Reyn
Ellemijn Tanis
Alexander de Wit
Tobias van der A
Maud Bleijs
Titus van Rijn
Eline Suiveer
Pieter Wieringa
Xanthe Zwart (aanvoerder)
Kim van Dijk
Gabriël Garvelink
Matthijs van der Kolk (aanvoerder)
Daniël Rekké
Liron Snitselaar
Alma Vermeulen
Emma Wiering
Valentijn de Graaf
Marlies Jonkers
Anne de Bruijn
Suze Klapwijk
Oscar Steggink
Emma van Herwijnen
Nienke Kramer
Imke Hellweg
Yaël de Jong
Tigo Wichers
Tjeerd Kloosterman (aanvoerder hout)
Flora Linn
Daniël Rietveld
Jacob Adriaanse
Doutzen de Boer
Thyra Buijs
Abel Reyn
Jet Pijls
Jasper Veenendaal
Aart Jan Drost
Tim Roos
Emma Teepen
Gijs Kikkert
Tjeerd de Haas
Mees van Lier
Ella Schaake
Eliza Dias
Hidde Meiburg
Nor Olde
Zonder uw financiële steun kan het AJO niet bestaan.
De vereniging AJO wordt gesteund door de Stichting Vrienden van het AJO. De Stichting biedt hulp om bijzondere projecten mogelijk te maken zoals een tournee of een bijzondere educatievoorstelling, maar ook bij het onderhoud en de aanschaf van instrumenten. Ook helpt zij de continuïteit van het AJO financieel te borgen. Graag nodigen wij u uit om óók Vriend van het AJO te worden en zo het tempo erin te houden.
Kies uit de volgende tempi:
Steun onze missie om jongeren uit Amersfoort en omgeving zich muzikaal en persoonlijk te ontwikkelen in een avontuurlijk symfonieorkest. Uw gift kunt u ook voor een specifiek doel bestemmen: het AJO Instrumentenfonds of een Tournee.
Doelstelling: Het verlenen van steun aan de vereniging AJO, zoals:
Bestuur
Het bestuur van de Stichting Vrienden van het AJO bestaat uit:
Hans Kattemölle, voorzitter: vz-vrienden@ajo-amersfoort.nl
André Hagelen, secretaris: secr-vrienden@ajo-amersfoort.nl
Rob Baan, penningmeester: pm-vrienden@ajo-amersfoort.nl
Het bestuur ontvangt geen vergoeding voor zijn werkzaamheden
Met dank aan onze sponsoren: