In de spotlight – Hester Boersema: ‘Ik wil mensen blij maken’

Toen ze zeven was viel Hester Boersema op een open dag van de Scholen in de Kunst in Amersfoort voor de lage klanken van de contrabas. Inmiddels bespeelt ze al zo’n tien jaar de bas. Zeven vragen aan deze gezellige, getalenteerde bassist!

Stoer hoor, een dame met een contrabas, hoe is dat zo gekomen?

Ik wilde als klein kind altijd viool spelen. Op een open dag van de muziekschool ging ik het proberen, maar ik vond het afgrijselijk hoog, dus dat werd ‘m niet. Daarna volgde de cello en toen dacht ik: ‘Nou, dat kan wel, maar is ook niet heel lekker.’ Toen kwam de bas en ik dacht: ‘Ja, dit is het!’ Die lekkere lage klanken en dat die zo lekker trilt, daar ben ik voor gevallen.

Hoe werkt dat met een bas? Van klein naar steeds groter?

Ja precies. Ik heb één keer op een 1/16e gespeeld, dat is nog kleiner dan een cello. Toen 1/8, ¼, een ½ en nu speel ik op een ¾. En ¾ is zeg maar het einde. Hele bassen worden eigenlijk alleen in grote professionele orkesten gebruikt want die zijn bijna niet meer vervoerbaar. Hoe het vervoer gaat? Dat is wisselend, soms gaat mijn eigen bas mee, soms die van het AJO. Die kan dan in de bus, bijvoorbeeld met het slagwerk. Je hebt trouwens veel bekijks als je je bas meeneemt in de trein. Dat is grappig.

Je studeert verpleegkunde, nog voldoende tijd om muziek te maken?

Ik probeer sowieso elke dag één tot twee uur te spelen. Op vrijdag heb ik twee uur les van een vierdejaars conservatoriumstudent in Utrecht. Uren maken dat is eigenlijk het belangrijkste (lachend)! Dit jaar hoop ik auditie te doen voor de vooropleiding van het conservatorium. Conservatorium en verpleegkunde is net wat te veel. Maar met de vooropleiding kun je best grote stappen maken, ook qua theorie, want dat heb ik nooit gehad. En daarna het conservatorium, tenzij ik de vooropleiding vreselijk vind, maar dat denk ik niet.

Je speelt nu voor het derde jaar in het AJO. Wat is het AJO voor jou?

Het AJO is een leuk en gezellig orkest waar ik veel vrienden heb. Waar ik een beetje gek mee kan zijn en mooie muziek mee kan maken. Daar geniet ik heel erg van. Dat je met elkaar muziek aan het maken bent en dat je met concerten mensen blij kunt maken, mensen ziet genieten en aan het einde hoort: ‘Dat was goed!’ Verder speel ik nog in het salonorkest van het AJO en val ik in bij andere orkesten. Er is altijd een te kort aan bassen, dus je wordt als bassist overal voor gevraagd, haha…

Wat is je doel met het conservatorium?

Veel mensen gaan naar het conservatorium om uiteindelijk te soleren. Ik wil er heen om heel goed te worden zodat je kunt invallen bij grote, goede orkesten. Soleren vind ik wel leuk, maar ik vind samen spelen nog veel leuker. Je maakt contact met elkaar, je connect via muziek. Dat kun je aan andere mensen laten horen en daar zie je mensen van genieten.

Welk stuk staat er nog op je bucketlist?

Eh, ja… ik vind het vooral leuk om een nieuw stuk te ontdekken. Pas als ik het stuk ga spelen ontdek ik de mooie dingen. Dan ben je intensief aan het luisteren en hoor je mooie riedeltjes. Het leukste wat ik tot nu toe heb gespeeld? Oe, dat is lastig. Ik vond de Vuurvogel heel gaaf. De eerste keer dacht ik ‘o, help, waar ben ik aan begonnen?’, maar het was zó leuk. Bij het AJO hadden we toen ook vijf bassen.

Aan wie draag je het stokje over?

Aan Maaike Oosterman, de aanvoerder van het hout. Ondanks dat ze altijd achterin het orkest zit heeft ze een belangrijke rol in het orkest. Dit mag ze laten horen in het stuk van Von Weber waarin ze gaat soleren met het AJO.